Het plaatsen van zonnepanelen op water, op landbouwgrond en in natuurgebieden is een voorbeeld van ‘lastenverschuiving’ in een circulaire en duurzame economie: je moet je afvragen of de positieve impact van de productie van hernieuwbare energie opweegt tegen de impact ervan op onder andere de biodiversiteit, voedselproductie en andere ecosysteemdiensten. Het is belangrijk om bij deze afweging de zonneladder als leidraad te gebruiken, zodat provincie en gemeenten alleen zonnevelden plaatsen als dit noodzakelijk is en andere opties niet mogelijk zijn.
Bij het implementeren van de zonneladder kun je eisen stellen aan hergebruik van zonnepanelen. Bijvoorbeeld voor de gevallen dat zonnepanelen tijdelijk op een locatie worden toegestaan. Bij het toestaan van tijdelijke zonnepanelen kan je de regel opnemen dat er wordt ingezet op het zoveel mogelijk hergebruiken van grondstoffen en materialen bij het ontmantelen van het zonneveld. In een instructieregel in de omgevingsverordening kun je dit als volgt verwoorden:
"5. Een omgevingsplan dat voorziet in het plaatsen van een nieuw zonneveld als bedoeld in [artikel], verzekert dat er voor het zonneveld: (...)
d. wordt ingezet op het zo veel mogelijk hergebruiken van grondstoffen en materialen bij het ontmantelen van het zonneveld."
Provincies kunnen in hun omgevingsverordening alleen regels opnemen met het oog op de doelen van de Omgevingswet. Dat betekent dat de regels moeten gaan over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Dat kunnen ook regels zijn ten behoeve van het tegengaan van klimaatverandering. In de toelichting bij bovenstaande voorbeeldregel kun je opnemen dat het hergebruik van grondstoffen en materialen een positieve invloed heeft op de fysieke leefomgeving, omdat hiermee emissies en daarmee klimaatverandering worden voorkomen.
Ga je aan de slag met regels voor circulaire zonnepanelen in de omgevingsverordening? Deel dan je ervaringen met ons! Op die manier kunnen we andere overheden inspireren gebruik te maken van de omgevingsverordening voor het bevorderen van circulaire zonnepanelen.
In haar omgevingsverordening hoeft de provincie niet specifiek vast te stellen wat er in welk gebied komt. Hierdoor is het mogelijk om randvoorwaarden voor een ontwikkelingsgebied te bepalen.
Op grond van artikel 2.6 Ow worden alle regels over de fysieke leefomgeving die door Provinciale Staten worden vastgesteld, gebundeld in één omgevingsverordening.
De Omgevingswet heeft in principe de zorg voor de fysieke leefomgeving aan de gemeente toebedeeld. Wil de provincie gebruik maken van bevoegdheden uit de Omgevingswet, dan moet die voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in art. 2.3 lid 2 Omgevingswet. Daarin staat dat de provincie een taak of bevoegdheid kan uitoefenen als er sprake is van een provinciaal belang en de gemeente dat belang niet op een doelmatige of doeltreffende manier kan uitvoeren. De provincie moet dit onderbouwen.
Op grond van artikel 2.6 Omgevingswet moeten Provinciale Staten een omgevingsverordening vaststellen.
Verder is artikel 4.1 Ow. van belang. Daarin staat dat de omgevingsverordening regels kan bevatten over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Daarnaast kan de provincie instructieregels opnemen in de omgevingsverordening. In artikel 2.23 Ow staat limitatief opgesomd waarover instructieregels kunnen gaan:
Rechtsgebied | Publiekrecht > Omgevingsrecht |
Citeertitel | Omgevingswet |
Artikel | 2.6 |
Geldig vanaf | Invalid Date |