De lidstaten – en alle decentrale overheden en publieke organisaties daarbinnen – moeten het goede voorbeeld geven in de realisatie van de doelen van de EED. Het uiteindelijke doel qua besparing is een gemiddelde jaarlijkse energiebesparing van 1,5% tot 2030.
Tot eind 2025 mag die besparing 1,3% bedragen; vanaf dan tot 2027 is dat 1,5%. Om het gemiddelde van 1,5% in 2030 te halen moeten landen vanaf 2028 een jaarlijkse besparing van 1,9% realiseren. Al met al moet dit resulteren in een totale besparing tot 2030 van 11,7%.
Dit verplichte besparingsdoel geldt tot 31 december 2026 niet voor lokale overheden met minder dan 50.000 inwoners. Voor lokale overheden met minder dan 5000 inwoners gaat het doel pas gelden vanaf 31 december 2029.
Om de doelen van de EED te bereiken, moeten decentrale overheden in hun langetermijnplanning specifieke energie-efficiëntiemaatregelen opnemen, zoals plannen over decarbonisatie of duurzame energie.
Het is van belang dat bij het maken van die plannen relevante belanghebbenden worden betrokken, zoals energieagentschappen en kwetsbare groepen in de samenleving.
Daarnaast moeten decentrale overheden maatregelen treffen om de negatieve effecten van de energie-efficiëntiemaatregelen te beperken, voor kwetsbare groepen of huishoudens met een laag inkomen die in energiearmoede verkeren.
In zijn decentrale overheden verplicht om diensten, producten, gebouwen en werkzaamheden af te nemen die in hoge mate energie-efficiënt zijn, tenzij dit technisch niet haalbaar is.
De EED stelt specifieke energie-efficiëntie-eisen waar aanbestedende diensten/decentrale overheden zich aan moeten houden tijdens Europese aanbestedingsprocedures. Zo mogen aanbestedende partijen alleen gebouwen kopen of huurovereenkomsten sluiten voor gebouwen die ten minste bijna-energieneutraal zijn, tenzij het doel van de aankoop is om een grondige renovatie of afbraak uit te voeren.
Ook als er voor een opdracht geen specifieke eisen voor energie-efficiëntie zijn opgenomen in de richtlijn, moeten aanbestedende partijen nog steeds het Energy Efficiency First-principe toepassen.
Om transparantie te waarborgen, moeten aanbestedende partijen informatie over de gevolgen van opdrachten voor energie-efficiëntie publiceren op Tenders Electronic Daily.
Voor organisaties met een jaarlijks energieverbruik van 85 terajoules en meer, geldt dat zij vanaf 11 oktober 2027 een Energy Management System moeten inrichten. Een EMS is een systeem dat in real-time het energieverbruik van de organisatie meet en ontsluit via dashboards, en de organisatie zo in staat stelt om problemen te traceren en verbeteringen door te voeren.
Vanaf 11 oktober 2026 moeten organisaties met een gemiddeld jaarlijks energieverbruik van 10 terajoules en die geen EMS hebben, ten minste elke 4 jaar een energie-audit uit laten voeren. Deze audits moeten voldoen aan criteria die de lidstaten vaststellen, op basis van richtlijnen van de EU:
Organisaties die niet aan deze eisen hoeven te voldoen, worden gestimuleerd om toch audits te ondergaan en aanbevelingen door te voeren, bijvoorbeeld op basis van technische of financiële ondersteuning vanuit lidstaten.
Ongeveer de helft van alle energieverbruik binnen de EU wordt besteed aan verwarming en koeling. De grootverbruikers hierbinnen zijn de bebouwde omgeving en de industrie.
Het spreekt voor zich dat de carbon footprint aanzienlijk is; de EU zet in op terugdringing hiervan, door het aandeel van hernieuwbare energie te vergroten.
In het kader van energie-efficiëntie moeten lidstaten en decentrale overheden werk maken van hergebruik van restwarmte en restkoude, en de weg vrij maken voor integratie van energievoorziening, verwarming en koeling.
Als onderdeel van het Energy Efficiency Directive stellen lidstaten sinds 2012 elke 5 jaar een uitgebreide heating and cooling assessment op. Daarin zijn ook de kansen voor energie-efficiëntie in dit kader opgenomen. De meest recente analyse van Nederland stamt uit 2020. Kijk hier voor analyses van de andere lidstaten.
Ook decentrale overheden moeten plannen voor verwarming en koeling opstellen. Dit geldt in elk geval voor gemeenten met een bevolking van meer dan 45.000 inwoners. Deze plannen moeten onder andere een overzicht bevatten waarin de mogelijkheden voor een hogere energie-efficiëntie binnen een gemeente aan bod komen.